(Ook bekend / gespeld als: Arentsrust)
Sranan Tongo Naam
Di Losi
Locatie
Commewijnerivier
Boven-commewijne, rechteroever bij het afvaren
Grootte
1218 akkers (1737); 2218 akkers (1830)
Producten
Cacao (1725); Suiker (1793)
Omschrijving
stichting ca. 1680 (kaart F. de Witt, 1688)
Op de kaart van Mogge uit 1671 is het gebied van Arentsrust nog niet uitgegeven. De z.g.
Labadistenkaart uit 1686 plaatst de naam Jan Ridderbach op de plaats waar thans Arentsrust
is gelegen. (maar het zou ook Courcabo kunnen wezen – de kaart is onvoldoende nauwkeurig
om dat met zekerheid vast te stellen). Op de kaart van Frederic de Witt uit 1688 is de plantage
keurig met alle grenzen aangegeven (no. 20). De legenda van deze kaart is echter verloren
gegaan, zodat de eigenaar niet bekend is.
1686 – Jan Ridderbagh
In 1686 werd door de labadistengemeenschap van Suriname een overzichtkaart van het
bewoonde deel van Suriname vervaardigd. Op deze kaart staat Jan Ridderbagh vermeld op de
plaats waar Arentsrust (of : Courcabo) ligt.
ca. 1700 – Jackob Heerens in compgie met d'Heer Boudaan
Van Arentsrust zelf is geen meetkaart of warrand bewaard gebleven; wel bestaat er een
meetkaart van de stroomopwaartse buurplantage Courcabo omstreeks 1700; daarin worden
ook de eigenaren van Arentsrust vermeld (overigens noemt de kaart de naam van de plantage
niet). Dit waren: Jackob Heerens in compgie met d'Heer Boudaan. De kaart is niet gedateerd, maar de vervaardiger, landmeter Johannes Sas (Pas), werkte omstreeks 1700 in Suriname. Uit de kaart blijkt, dat de plantage gronden omvatte aan beide zijden van de rivier. Uit andere
bronnen blijkt dat deze grote plantage de naam droeg “de Nieuwe Hoop”. Op een gegeven moment werd het rechteroeverdeel afgesplitst en kreeg de naam “Arentsrust”. Het lijkt erop dat de eigenaren eveneens uit elkaar gingen: Boudaan behield Nieuwe Hoop, Heerens kreeg Arentsrust. Over eigenaar Boudaan is niets bekend. Mogelijk woonde hij niet in Suriname.
1726 - Pieter Herensen (verkoper); Leonard van Hoesen (koper) (acte GAA, A’dam)
Pieter Herensen, uit Amsterdam, verkocht in 1726 de helft van Arentsrust aan Leonard van Hoesen, oud-schepen van Amsterdam, voor de som van 20.000,- gulden. De naam Arentsrust staat vermeld in de acte.
1737 - Franc Desloges, 1218 akkers (kaart Lavaux 1737)
De plantage heette toen reeds Arendsrust, en was 1218 akkers groot.
De eigenaar was Francois Desloges (1708-1763)
De plantage lag in een onrustig gebied. In 1748 werd ze aangevallen door de Marrons (Dragtenstein 2002, p. 127). De schade ten gevolge van deze aanval wordt niet vermeld. In
1759 verzocht Desloges om militaire assistentie, aangezien de Marrons veel schade aan de voedselvoorraden aanrichtten (Dragtenstein 2002, p. 181)
1770: Johannes Anthony des Loges
De kaart van Lavaux uit 1770 is samengesteld met achterhaalde gegevens; Francois des
Loges stierf in 1763. In 1770 was een andere Des Loges de eigenaar, namelijk
Johannes Anthony des Loges. De familierelatie tot Francois des Loges is niet bekend;
mogelijk een zoon.
Arendsrust was een plantage met een hard regime. Stedman bericht hierover in 1774:
"... Eenige dagen te vooren, deed op Arentsrust, de Opzichter aan eenen ongelukkigen Neger,
die hem uit naam van den eigenaar (van een buurplantage) een brief bragt, over welks inhoud
deeze Opzichter niet voldaan was, vier honderd geesselslagen geven, en zeide hem, dat hy dit
antwoord konde brengen aan den geen, die hem gezonden had...."
1793 - 't fonds onder Rutger Braamcamp (sur. almanac 1793)
Wolbers (Geschiedenis Suriname, p. 492) vermeldt het walgelijke gedrag van een directeur
genaamd Schreibing, in 1800:
“... Schreiber, directeur der plantaadje Arendsrust, liet een neger op vermoeden, dat hij een
minnehandel met zijne concubine Betje had aangeknoopt, ophijschen, deerlijk met zweepen
slaan, toen afnemen en nu aan de post der gaanderij vastbinden en met tamarinde roeden
geeselen en op verschillende plaatsen van zijn ligchaam branden, en daarna in een houten
boei spijkeren, waar hij weldra bezweek en op last van den Directeur in een gat geworpen
werd en met ongebluschte kalk bestrooid. Betje, die zwanger was, werd mede opgebonden,
met tamarinde roeden gegeeseld, en op eene “schandelijke en afschuwelijke wijze” gebrand.
Toen eindelijk bevel tot gevangenneming van dien onverlaat was gegeven, had hij zich reeds
met de vlugt gered ...”
1821 - 1832: J. J. Poncelet en zoon qq
In 1830 bezocht M.D. Teenstra de plantage om gegevens te verzamelen voor zijn boek "de
landbouw in de kolonie Suriname". Arentsrust was op dat moment 2218 akkers groot, met een
slavenmacht van 120 mensen. Het riet werd afgemalen met een waterwerk.
Teenstra vermeld de plantage ook in een ander geschrift “de negerslaven in de kolonie
Suriname”:
“... de negers van de nabij gelegen plantage Siparipabo (thans verlaten) zouden naar
Arendsrust overgebracht en aldaar met de negermacht verenigd worden. De negers
weigerden dit, vooreerst uit gekleefdheid aan de grond waar zij geboren waren en hun ouders
en bloedverwanten begraven waren, en ten andere om niet onder de strenge directeur van
Arendrust, de heer B.A. Gerritsen, te willen dienen. Een veertiental negers en negerinnen
begaven zich dan naar Paramaribo ten einde hun bezwaren tegen dit verhuizen op te geven
en recht te zoeken. Deze Gerritsen beschuldigden zij allen van wreedheid en mishandeling van
de slaven, er eenparig bijvoegend, dat hij een wegloper van Arendrust doodgeschoten, de
schaamdelen afgesneden en in het water geworpen had.
Dan de negers werden, terwijl zij de grond van hun geboorte kusten, met geweld weggevoerd
en aan hun woningen onttrokken. Al deze “misdadigers” kregen voor deze vermetelheid om
recht te zoeken dubbele Spaanse bokken van 300 slagen (150 slagen op iedere zijde), terwijl
de medegevangen neger Pieter, die uit vrees voor een zo geduchte straf ontvlucht was, 400
stokslagen kreeg.
Bovendien werden zij gebrandmerkt en voor twee jaar in bandietenboeien met zware
kettingen geklonken, wegende voor iedere neger tussen de 25 en 30 Nederlandse ponden ...
... de strafoefening werd uitgevoerd in januari 1830, op de plantage Arendrust, in het bijzijn
van een commissie van het Hof van Civiele en Crimineele Justitie, en in het bijzijn van de
gehele slavenmacht ...
... op de suikerplantage wordt de gestrafte met een ketting aan het stookgat vastgeklonken. In
welk geval hij een ijzeren das van een hand breedte om de hals heeft, een dito buikband en
twee voetboeien om de benen, welke vier banden met twee van de nek tot aan de voeten
lopende kettingen verenigd zijn. Behalve de 12 a 15 voeten lange sleepketting, die aan de muur vastzit (volgens opgave van de ijzersmid Brinkman die daar veel van die kettingen en
banden vervaardigt) wegen deze min of meer 25 nederlandse ponden en kosten fl. 40,-. Aan
dusdanige zware kettingen ligt de geklaagd hebbende neger nu als een woest, verscheurend
dier. In deze boeien moet hij het vuur stoken om de lika sterk te doen koken. In deze boeien nu
blijft hij onafgebroken vastgeklonken, moetende in dezelve eten, drinken, slapen, en zijn
behoefte doen. Op de tien suikerplantages vindt men negen zodanige negers voor het stookgat
aan de muur geklonken, die er als een kettinghond door de andere negers gevoed worden ...”
1853: het Gouvernement (ARA 2.10.02, 6812 volgnr 1749)
In 1853 werd de verlaten plantage Arendrust door de eigenaar R. Le Chevallier te Amsterdam, teruggegeven aan het Gouvernement van Suriname.
1863: Emancipatie
De plantage komt niet voor in de emancipatieregisters omdat de plantage sinds 1853 verlaten was.
2001: Verlaten
De plantage schijnt vanaf de emancipatietijd in eigendom te zijn van de familie Nooitmeer? (gegevens van de gids Alwin Francis).
Eigenaren
+/- 1680: Eigenaar onbekend
1686: Jan Ridderbagh?
+/- 1700: Jackob Heerens en Boudaan
1726: Pieter Herensen en Leonard van Hoesen
1737-1763: Franc Desloges
1770: Johannes Anthony des Loges
1793-1795: 't fonds onder Rutger Braamcamp
1819 - 1832: J.J. Poncelet en zoon qq.
1836: 't Fonds wijlen R. Braamkamp
1843: Erven R. Braamcamp
?-1853: R. Le Chevallier
1853: Het Gouvernement
Foto's