Locatie
Commewijnerivier
Boven-Commewijne, rechteroever in het afvaren. Volgorde bij het afvaren: De Hoop, Tombesburg, Bethlehem, Rustenburg, Concordia.
Grootte
1113 akkers (1795)
Producten
Koffie (1793); Verlaten (1819)
Omschrijving
1737 – Aman Thomas (kaart Lavaux 1737)
Onbekend is hoe de plantage precies is ontstaan, vermoedelijk uit een splitsing van een grotere plantage.
Het is niet bekend wanneer Amand Thomas (1690-1750) naar de kolonie is gekomen. Hij huwde er met Maria Cores (1697-1738) uit Suriname.
Uit hun huwelijk werden ten minste 5 kinderen geboren:
Arnoudina Catharina (1720 - ?), Pierre Adam (1722-1788), Hendrik (1725 - 1726), Susanna Adriana (1727 - ?). Verder is nog bekend Anna Maria Thomas (?-1768). Zij erfde later samen met Pierre Adam het bezit van Anand Thomas.
In 1737 kocht hij de plantage Bethlehem. Dat deed hij samen met Jacob Van de Werff , op een openbare veiling. Dit blijkt uit een meetkaart uit 1737: “...Dit stuk landt is voor ... gekogt op publquen vendutie, door wijlen d' Heer Jacobus
vanderWerf en d' Heer Amand Thomas, op haer Ed: Versoek heb hetselve in twee gelijk
deelen gedeelt sooals blijkt bij deese caert...”
De tekst vermeldt een tweedeling. Maar op latere kaarten is van die splitsing niets te merken. Vermoedelijk heeft Thomas het deel van Van de Werff overgekocht.
1750 – opstand
In 1750 was Bethlehem een plantage met over de 200 tot slaaf gemaakten. Eigenaar Anand Thomas, 60 jaar oud, was een voornaam planter, hoofd der burgerofficieren en ouderling van de kerk.
Desondanks vergreep hij zich al te veel aan de vrouwen van de plantage, hetgeen kwaad bloed zette bij de tot slaaf gemaakten. Zijn relatie met de vrouw van de bastiaan Coridon werd hem uiteindelijk fataal: Coridon besloot het niet langer te nemen en bereidde in alle rust een grote opstand voor. In de nacht van 20 op 21 februari 1750 kwamen de tot slaaf gemaakten in opstand. De voornaamste tot slaaf gemaakten van de plantage liepen op Thomas toe, en zeiden tot elkaar:
“Sa ... wij met de oude paay doen ! Hij heeft lang genoeg geleefd en troebleert ons altijd, kom
laat ons hem maar vermoorden ...”
Hierna werden Thomas en zijn schrijver vermoord en de plantage geplunderd. Later die nacht trachtten de tot slaaf gemaakten de plantage l’Esperance te veroveren, hetgeen mislukte. Wel werden de rietvelden in brand gestoken, waarna zij zich terugtrokken naar Bethlehem. Op zaterdag 21 februari trachtte een groep van 40 blanken Bethlehem te heroveren, maar dit werd door hen afgeslagen.
Nog diezelfde dag verlieten zij de plantage, met medeneming van 30 a 36 geweren, en trokken in de richting van de Cassiwinica. De plantage van Thomas was geheel verlaten, op 1 indiaan, 2 mannelijke tot slaaf gemaakten, en enige gehandicapten na. Op 22 februari zette een groep van 20 militairen, 30 burgers en 50 tot slaaf gemaakten onder leiding van de burgerkapitein Nicolaas Rijnsdorp de achtervolging in vanuit het Commewijnegebied, terwijl de joodse burgerkapitein Davilaer vanuit de Jodensavanne het bos introk. Rijnsdorp’s groep achterhaalde de tot slaaf gemaakten, doodde er 11, en nam er 31 gevangen. Rijnsdorp ontving een zilveren schotel met het wapen van de kolonie als dank voor zijn prestatie. Aan de deelnemers van de tocht werd f 3000,- uitgekeerd.
Omdat men vreesde dat de opstand op Bethlehem onrust zou brengen in het gehele Commewijnegebied, werden de eigenaars en directeuren die zich niet op hun plantages bevonden, gelast daarnaartoe terug te keren en zich paraat te houden. De verhoren door het Hof van Justitie vonden plaats op Bethlehem, in de maand maart van 1750. Er zijn 37 getuigenverklaringen bewaard gebleven, verscheidene verkregen middels foltering. De opstand was een goed opgezette operatie, die men 5 a 6 weken had voorbereid. Ook naburige plantages hadden in het complot gezeten, maar zij hebben uiteindelijk niet aan de opstand meegedaan. Het complot werd meedogenloos bestraft. 34 tot slaaf gemaakten werden terechtgesteld, waarvan 11 vrouwen en 19 mannen van Bethlehem. Men stelle zich de dag van de terechtstelling voor. De executieplaats aan de rivierkant, de beschaduwde tribune voor de rechters en omwonenende planters, de tot slaaf gemaakten die onder bewaking stond opgesteld. Dan de gruwelijke terechtstellingen van hun vrienden en familieleden, en tenslotte het plaatsen van hun hoofden op palen langs de rivier, ter “afschrikwekkend exempel”. Was Thomas een wrede man ? Gouverneur Mauricius maakte in zijn journaal de opmerking “Dat er in de kolonie wredere planters waren dan Thomas”. Ook bij de verhoren van de tot slaaf gemaakten bleek dat mishandeling niet de primaire oorzaak van de opstand was; er worden geen gevallen genoemd van systhematische zware lijfstraffen. Wel putte Thomas zijn tot slaaf gemaakten uit met extreem lange werktijden, ook op zondagen. Maar zijn onbehoorlijk gedrag jegens de vrouwen gaf de doorslag. De overgebleven weggelopen tot slaaf gemaakten van Thomas sloten zich aan bij de marrons.
Op 17 september 1751 overviel een groep van 38 marrons de plantage Zorghoven aan de Commewijne. De groep werd geleid door Sam-sam, die tijdens de aanval uitriep “de blanke moeten weeten dat Samsam, die Thomas gedood heeft, nog leefd”. Op 28 maart werd de plantage geinventariseerd ten behoeve van de erfgenamen. Volgens de inventarisatie waren er 108 tot slaaf gemaakten. Dat lijkt in tegenspraak met het verslag van de opstand, waarin staat dat de plantage geheel was verlaten. De plantage werd getaxeerd op het niet onaanzienlijke bedrag van f 123.467,10, en was klaarblijkelijk dus niet verwoest. De executie wordt gedetailleerd beschreven in het gouverneursjournaal van Mauricius. 2 werden opgehangen aan een haak door hun ribben, 3 geradbraakt, 2 levend verbrand, 2 opgehangen, en 20 gevierendeeld, waarvan 2 na afloop onthoofd.
De erfgenamen waren Anna Maria Thomas gehuwd met Isaac Godeffroy, en Pieter Adam Thomas. Gezien de situatie stelden zij zich op als “delibererende erfgenamen”, maar hebben
uiteindelijk de erfenis aanvaard. De plantage werd snel weer productief gemaakt. In 1753 was het aantal tot slaaf gemaakten al weer opgevoerd tot 134 mensen, en werd de waarde geschat op f
220.644,18. In dat jaar verkocht Anna Maria haar aandeel aan Pieter Adam Thomas, die daarmee enig eigenaar werd.
1753 – 1768: P.A. Thomas
Pieter Adam Thomas was de zoon van Amand Thomas. Ten tijde van de moord op zijn vader
in 1750 was hij 28 jaar oud. Drie jaar later werd hij alleeneigenaar van de plantage. Hoe heeft
hij zich opgesteld tegenover de tot slaaf gemaakten ? en omgekeerd ? Er is niets van bekend.
In 1756 huwde hij met Margaretha de Boisguion, 17 jaren jong. Zij waren van oudsher buren: hij was opgegroeid op Bethlehem, en zij op Mon Plaisir, een eindje stroomafwaarts. De
echtelieden hebben hun verdere leven in Suriname doorgebracht. Uit hun huwelijk zijn vier kinderen bekend:
Maria Anna Louisa (1756-?) geh. 1774 H.Z. Couderc, Anna Charlotta Petronella (? – 1758), Anna Catharina (1765-?) geh. I - 1781 Alexander Malmberg / II – 1792 Willem Hendrik van Ommeren,
Johanna Elisabeth Philippina (1768-?) geh. 1785 Frederik Hendrik Spiering.
In 1768 werd de plantage om onbekende redenen geinventariseerd op verzoek van het Hof
van Civiele Justitie. Mogelijk was Pierre in schulden geraakt en werd de plantage onder
sequestratie gesteld. Margaretha overleed in 1786. Twee jaar later volgde Pierre. Beiden werden begraven in de Nieuwe Oranjetuin.
1768 – Jacob Vogt
Jacob Vogt (ook wel geschreven: Voogt) uit Frankfurt am Main arriveerde in 1750 in
Suriname met het schip “Adrichem” onder schipper Hendrik Stap. In 1752 en later treffen wij
hem aan in de notarieele archieven als taxateur en executeur. In 1763 was hij commissaris van
het college van Kleine Zaken. In 1765, mogelijk al eerder, was hij eigenaar van de plantage
Badenstein. Niet lang daarna, waarschijnlijk in 1768, verwierf hij het eigendom van
Bethlehem. Maar Badenstein beschouwde hij als zijn huisplantage, en na zijn dood is hij er
begraven.
Hij huwde in 1759 met Andresa Desloges, 23 jaar jong, en reeds weduwe van F.W. Woldt.
Het huwelijk werd “in huis” afgesloten, want de bruid was in verwachting.
Jacob Vogt overleed in 1780 en werd op zijn plantage Badenstein begraven.
2002 – familie Grootfaam
Philip Dikland en Anthoni Hagemeyer bezochten de plantage in augustus 2002. Er waren die dag mensen op de plantage; de familie Overman was juist uit de stad gekomen om het
ouderlijk huis schoon te maken en te wieden. Zij meldden, dat de plantage in het bezit is van de familie Grootfaam.
Eigenaren
1737-1750: P. Amand Thomas
1750-1753: Anna Maria Thomas en Pieter Adam
Thomas
1753 – 1768: P.A. Thomas
1768: Jacob Vogt
1793: Boedel weduwe J. Vogt
1795: J. Stöckel
1819: Aan plantage Concordia
1837: S. en boedel S.H. de la Parra
1843: S. De la Parra
2002: Familie Grootfaam
Foto's